Not in my back yard (niet in mijn achtertuin) is een gevleugelde uitspraak in ruimtelijke ordening land om aan te duiden dat veel mensen wel gebruik willen maken van voorzieningen, maar er geen hinder van willen ondervinden. Iedereen begrijpt wel dat gebruik gemaakt moet worden van arbeidsmigranten omdat er tekorten zijn op de arbeidsmarkt, en dat daar (tijdelijke) huisvesting voor nodig is, maar waarom in de buurt van hun woning?
Participatie
Om te voorkomen dat vergunningsaanvragen verzanden in ellenlange bestuursrechtelijke procedures, wordt geprobeerd om voor besluiten die op weerstand kunnen rekenen, op voorhand draagvlak te creëren. In de aanstaande Omgevingswet (Ow) zal dat ook een wettelijke basis krijgen, in de vorm van het participatievereiste. De Ow zegt over participatie: “het in een vroegtijdig stadium betrekken van belanghebbenden [...] bij het proces van de besluitvorming over een project of activiteit.”
Participatie bij omgevingsplan
Stelt een gemeente een omgevingsplan (het oude bestemmingsplan) vast? Dan moet daarin staan hoe zij burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere bestuursorganen bij de voorbereiding betrokken heeft. En ook wat de gemeenten met de resultaten heeft gedaan. Wie de gemeente bij de vroegtijdige participatie betrekt, hangt af van het type omgevingsplan, de aard, de omvang en invloed op de fysieke leefomgeving.
De verplichtingen voor participatie bij het omgevingsplan staan in artikel 10.2 lid 1 en 2 van het Omgevingsbesluit. De eerste verplichting is dat bij de kennisgeving van het voornemen om een omgevingsplan vast te stellen, wordt aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding worden betrokken. De tweede verplichting is dat bij het vaststellen van een omgevingsplan wordt aangegeven hoe deze partijen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.
Participatie bij omgevingsvergunning
Ook bij de aanvraag van een omgevingsvergunning (bijvoorbeeld voor bouwen) moet sprake zijn van participatie als ‘aanvraagvereiste’. Deze plicht vloeit voort uit de Omgevingsregeling, waarin een plicht staat voor de aanvrager van een omgevingsvergunning om bij de aanvraag aan te geven of de aanvrager aan participatie heeft gedaan en zo ja: hoe de aanvrager aan participatie heeft gedaan en wat de resultaten zijn. Dit aanvraagvereiste is echter geen verplichting voor de aanvrager om aan participatie te doen. Het antwoord op de eerste vraag hierboven mag dus ook 'nee' zijn en het bevoegd gezag mag niet weigeren om een aanvraag in behandeling te nemen, omdat er geen participatie is geweest.
Daar is 1 uitzondering op. De gemeenteraad kan gevallen aanwijzen waarin participatie verplicht is, maar dat kan alleen bij een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsactiviteit. Als de aanvrager bij zo’n aangewezen geval niet of onvoldoende aan participatie heeft gedaan, kan het college de aanvraag buiten behandeling laten. Wel moet het college de aanvrager de gelegenheid geven het gebrek te herstellen.
Arbeidsmigranten
Maar wat heeft deze toekomstige regelgeving over participatie te maken met arbeidsmigranten? Dat zal ik je vertellen, want participatie bij omgevingsvergunning is nu al een (juridische) realiteit.
Onlangs heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd dat als een bestuursorgaan aangeeft dat draagvlak nodig is voor een vergunning, het vertrouwen wordt geschonden als dit niet wordt meegenomen in de besluitvorming. (Raad van State 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3213).
Het college van de gemeente Noord-Beveland verleende een omgevingsvergunning voor het gebruiken van een voormalige middelbare school voor kamerverhuur aan arbeidsmigranten. Een bezwaarmaker doet een beroep op het vertrouwensbeginsel omdat het college heeft toegezegd de omgevingsvergunning alleen te verlenen bij voldoende draagvlak bij de buurtbewoners. Omdat geen sprake is van zulk draagvlak, mocht de omgevingsvergunning ook niet verleend worden, aldus deze bezwaarmaker.
De Afdeling stelt vast dat de wethouder diverse keren, zowel tegen bewoners als in de media, heeft gezegd dat de omgevingsvergunning alleen zou worden verleend bij voldoende draagvlak. De Afdeling oordeelt, anders dan de rechtbank, dat de bezwaarmaker uit dit samenstel van uitlatingen redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het college de omgevingsvergunning alleen zou verlenen als er sprake was van voldoende draagvlak en dat de bezwaarmaker er redelijkerwijs van uit kon en mocht gaan dat de wethouder met zijn uitlatingen de opvatting van het college vertolkte. Het college had bij zijn belangenafweging dus moeten betrekken dat de bezwaarmaker er redelijkerwijs op kon en mocht vertrouwen dat het college de omgevingsvergunning alleen zou verlenen bij voldoende draagvlak en dat gerechtvaardigde vertrouwen moeten afwegen tegen andere belangen. Dat heeft het college ten onrechte niet gedaan.
Deze uitspraak koppelt het vertrouwensbeginsel aan het belang van participatie. Op zich moet een bestuursorgaan altijd alle ruimtelijke belangen afwegen bij verlening van een omgevingsvergunning, maar in dit geval moet zelfs sprake zijn van draagvlak, en dus van participatie.
Vragen over de participatie
Dat roept uiteraard een aantal vragen op. Wanneer is voldaan aan het participatievereiste? Welke kring van belanghebbenden moet je benaderen voor participatie? Wanneer is sprake van voldoende draagvlak? Op deze vragen moet ik u het antwoord helaas schuldig blijven. Dat is voer voor bestuursorganen en juristen, waarover waarschijnlijk nog veelvuldig geprocedeerd zal gaan worden.
Vragen voor ons?
Wilt u meer weten? Neem dan contact op met een van onze bouwrecht specialisten. Met regelmaat publiceren wij nieuwe artikelen over vastgoedrecht op sociale media. Volg ons en blijf op de hoogte.